Minister Koolmees beantwoordt vragen over compensatieregeling transitievergoeding
In aanloop naar de inwerkingtreding van de compensatieregeling op 1 april 2020 blijkt dat in de praktijk omtrent deze regeling een aantal vragen leeft. Minister Koolmees geeft in zijn kamerbrief van 13 december 2019 op een aantal punten meer duidelijkheid.
Maximale hoogte compensatie transitievergoeding
Allereerst zijn er vragen over de maximale hoogte van de door het UWV te verstrekken compensatie.
De wet maximeert het te compenseren bedrag op twee onderdelen:
- De compensatie is maximaal de transitievergoeding die is opgebouwd vanaf het begin van het dienstverband tot het moment dat de werknemer twee jaar ziek is;
- De compensatie bedraagt daarnaast maximaal het tijdens twee jaar ziekte betaalde loon (het zogenoemde ‘tweede maximum’).
Met betrekking tot het ‘tweede maximum’ hebben veel werkgevers zich afgevraagd hoe hoog de compensatie is als tijdens de eerste twee jaar van ziekte ook een uitkering of loonkostensubsidie is verstrekt. De compensatieregeling merkt deze niet aan als loon bij ziekte, waardoor de compensatie lager uitvalt. Dat is niet altijd wenselijk. De minister gaat nu onderzoeken of het mogelijk is om bepaalde uitkeringen en subsidies niet van invloed te laten zijn op het maximale compensatiebedrag. Besloten is daarom het ‘tweede maximum’ niet in werking te laten treden per 1 april 2020.
Arrest Hoge Raad
Ten tweede leeft de vraag hoe het recente arrest van de Hoge Raad van 8 november 2019 zich verhoudt tot de compensatieregeling. De minister bevestigt dat de vergoeding die door de werkgever betaald wordt op grond van de door de Hoge Raad vastgestelde verplichting, gecompenseerd zal worden door het UWV.
Werkgevers vragen zich ook af wat de implicaties van de uitspraak van de Hoge Raad zijn voor de opbouw van de transitievergoeding, welke per 1 januari 2020 wijzigt. Dit kan in een groot aantal gevallen leiden tot een lagere transitievergoeding. Het overgangsrecht met betrekking tot de compensatieregeling bepaalt dat wanneer het einde van de 104 weken ziekte vóór 1 januari 2020 ligt, maar de procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst na 1 januari 2020 start, de compensatie wordt berekend volgens de nieuwe berekening.
Om in aanmerking te komen voor een compensatie volgens de oude berekening, dient de werkgever de procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst dus voor 1 januari 2020 te starten. In geval van beëindiging met wederzijds goedvinden, dient de werkgever voor 1 januari 2020 met de werknemer tot overeenstemming te zijn gekomen. De daadwerkelijke beëindigingsdatum mag daarbij wel na 1 januari 2020 liggen.
Het is voor werkgevers dus van belang dat zij slapende dienstverbanden voor 1 januari 2020 beëindigen, althans voor 1 januari 2020 overeenstemming bereiken over een beëindiging, zodat zij in aanmerking komen voor een (in sommige gevallen) hogere compensatie.
Beslistermijn ‘Oude gevallen’
Ten slotte zijn er vragen rondom de termijn waarbinnen het UWV beslist als er sprake is van zogenoemde ‘oude gevallen’. Voor zogenoemde ‘oude gevallen’ hanteert het UWV een beslistermijn van zes maanden.
De langere beslistermijn zal niet alleen gelden in situaties waarin de arbeidsovereenkomst is beëindigd en een vergoeding is betaald voor 1 april 2020, maar geldt ook in situaties waarin het opzegverbod is verstreken voor 1 april 2020 en de formele beëindiging en betaling van de vergoeding pas na 1 april 2020 plaatsvindt.