Vrees voor leegstand
Vrees voor leegstand
Deze week aandacht voor een uitspraak waarin mogelijke leegstand een rol speelt. In dit geval bij de vraag of een eigenaar wegens vrees voor leegstand een beroep kan instellen tegen een bestemmingsplan (27 maart 2013, Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (LJN BZ7507).
De casus
Wereldhave is eigenaar/verhuurder van winkelpanden in een winkelcentrum te Woensel. In dat winkelcentrum is een aantal sportwinkels. Er wordt een bestemmingsplan vastgesteld dat ziet op een plangebied 8 km verderop, waarin de mogelijkheid van een aantal sportwinkels wordt geregeld. Wereldhave stelt beroep in tegen het bestemmingsplan. Ook de VvE van panden in het winkelcentrum stelt beroep in. Zowel Wereldhave als de VvE stellen dat zij belanghebbende zijn bij het bestemmingsplan 8 km verderop, omdat er door dat bestemmingsplan concurrentie zal ontstaan voor de 2 sportzaken die al gevestigd zijn in ‘hun’ winkelcentrum Woensel. Ook stellen zij dat de verhuurbaarheid zal verminderen van de panden die nu als sportzaak worden verhuurd. Oftewel: vermogenssschade door mogelijke leegstand/ lagere huurprijzen.
Helaas, niet ontvankelijk
Helaas, dit redt het niet. De Afdeling oordeelt: de mogelijke aantasting van de concurrentiepositie van de 2 sportzaken in het winkelcentrum als gevolg van het bestemmingsplan, is een belang van de exploitanten van de 2 sportzaken. De verminderde verhuurbaarheid van die panden is evenmin voldoende om Wereldhave als belanghebbende aan te merken. Volgens de Afdeling is het mogelijk negatieve effect op de verhuurbaarheid van de panden van Wereldhave – in dit geval – geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. De Afdeling vindt daarbij relevant dat de gevreesde nieuwe concurrentie op 8 km van het winkelcentrum ligt, én dat niet is gebleken dat de 2 panden van Wereldhave uitsluitend voor een sportzaak kunnen worden gebruikt. Kortom, Wereldhave heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade zal kunnen lijden door het bestemmingsplan. Conclusie: niet ontvankelijk.
Nu weet ik niet met welke argumenten Wereldhave precies haar beroep heeft onderbouwd. Heeft zij bijvoorbeeld ook als argument naar voren gebracht dat de beide winkels specifiek geschikt zijn (gemaakt) als sportzaak en er daartoe forse investeringen zijn gedaan zodat de exploitatie niet makkelijk inwisselbaar is naar een ander type winkel, zodra de sportzaak weggeconcureerd wordt? Of heeft zij gesteld en onderbouwd (NB dat lijkt mij bijzonder lastig) dat alle andere branches al volop bezet zijn in het winkelcentrum en dat daarom eigenlijk alleen nog behoefte bestaat aan sportzaken? En: zouden die argumenten dan wél hebben geholpen om de Afdeling tot andere gedachten te brengen? Wellicht, maar al met al zal het een lastige kluif zijn.
Ook de VVE redt het niet. De Afdeling overweegt dat uit de statuten van de VvE wel blijkt dat de vereniging ten doel heeft de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de leden in de ruimste zin des woords. De VVE komt dus op voor het collectief belang. De Afdeling oordeelt echter dat in dit geval de VvE niet is gebleken dat de VVE dat collectieve belang probeert te behartigen; volgens de Afdeling behartigt zij alleen het belang van Wereldhave. De VVE heeft dus geen rechtsreeks belang bij haar beroep en is niet-ontvankelijk.
Tip
Uit de uitspraak blijkt niet of ook de exploitanten van de sportzaken beroep hebben ingesteld. Ik weet ook niet of Wereldhave daarop heeft aangedrongen bij deze exploitanten; dat zou in elk geval verstandig zijn geweest. Mijn advies: altijd doen.
Auteur: Floor Frank
Voor vragen kunt u zich wenden tot Sascha Stavenuiter of per telefoon via nummer 020-66455111.